Groene energie, Deel 2
Het Rendement van Windenergie.
F. Udo
13 Sept. 2017
Gepubliceerd in Climategate
Samenvatting.
-
1.Een betrouwbare elektriciteitsvoorziening is essentieel voor het functioneren van onze moderne maatschappij. De klassieke centrales vervullen deze opdracht door het regelen van de stroomproductie naar de vraag. De centrales werken “vraag gestuurd”. Dit kan een windturbine niet, integendeel:
-
2.De hoeveelheid energie, die een zwaaipaal levert is evenredig met de derde macht van de windsnelheid. De stroomopbrengst is dus extreem gevoelig voor de windsnelheid, maar de wind blaast als de wind er zin in heeft. Wind levert alleen aanbod gestuurde stroom.
-
2.Door het ontbreken van stroomopslag kunnen zwaaipalen klassieke centrales niet overbodig maken, dus er wordt nu een nieuw systeem gebouwd zonder het eerste buiten bedrijf te kunnen stellen.
Beide systemen zullen dus onrendabel zijn.
3.De productie van de Nederlandse windturbines is gemiddeld 23% van de maximaal haalbare opbrengst, Zwaaipalen leveren anderhalve dag per week stroom.
-
4.De grilligheid van de wind betekent, dat bij een gemiddeld windaandeel van 25% in het stroomnet de momentane bijdrage van zwaaipalen varieert tussen de 0% en meer dan 100% van de vraag. Deze grilligheid manifesteert zich nu al in het prijsverloop op de Duitse stroombeurs.
Een hoog aanbod van windstroom betekent lage stroomprijzen.
-
5.De energiebelasting zal oplopen tot 1500€ per jaar per huishouden.
Deze belasting is degressief.
Dit is de meest asociale belasting ooit ingevoerd
-
6.Door de rendementsverliezen in de klassieke centrales gaat een groot deel van de brandstofwinst verloren. De verliezen nemen sterk toe bij toenemende bijdragen windstroom.
-
7.De EROI (Energy Returned Over the energy Invested) is een maat voor het nut van een bepaalde soort energieopwekking:
De zwaaipalen hebben een EROI van vijf.
De minimum EROI van een moderne energiebron is zeven tot tien.
-
8.De dichtheid van lucht is heel klein, dus er is veel lucht nodig om een enigszins redelijke hoeveelheid stroom te kunnen opwekken. De doelstelling van het energieakkoord is 6000 MW wind op land in 2020. Een windpark van 6000 MW beslaat een gebied van 1000 km2
Deze ruimte kunnen wij in Nederland niet missen
Inhoud.
1.De energiediscussie
2.De fluctuaties in windstroom
3.Van bruto naar netto opbrengst
4. De prijs van twee systemen
5.Conclusie
Inleiding.
Gedurende de twintigste eeuw is onze samenleving steeds meer afhankelijk geworden van een betrouwbare en betaalbare stroomvoorziening. Het feit, dat door het ontbreken van opslag van elektriciteit vraag en aanbod op ieder moment in evenwicht moeten zijn, maakt de leveringszekerheid van 99,99% tot een van de mooiste resultaten van het werk van generaties ingenieurs. Dit systeem werkt door middel van vraag-gestuurde generatoren en een koppel- netwerk over het hele land.
Dit artikel beschouwt nut en noodzaak van het vervangen van fossiele brandstoffen door wind- en zonne-energie. In de energiediscussie ligt de nadruk altijd op de elektriciteitsvoorziening, hoewel elektriciteit maar 15% van ons energieverbruik dekt. Dit aandeel zal toenemen omdat men veel verwacht van verwarming door warmtepompen en van de elektrificatie van het vervoer. Het is opmerkelijk, dat de projecties naar de toekomst uitgaan van een dalend stroomverbruik.
1. De Energie discussie
Sommige propagandisten van een duurzame samenleving zien zelfs een terugkeer naar het arkadië van de windmolens en de trekschuit en zij denken de wereld te redden met het verbranden van bos- en landbouwproducten als vervanging van kolen en gas[1].
Het paard is een goed voorbeeld van een traditionele bron van energie.
Het vermogen van een paard is een paardenkracht. Een PK komt overeen met 0,7 kilowatt.
Werkt het paard dus 6 uur per dag voluit, dan produceert het dus 6 maal 0,7 kilowatt is 4,2 kilowattuur. Deze arbeid heeft in de moderne maatschappij een waarde van 20 cent.
Nu biomassa en het paard afvallen als alternatief voor de stroomvoorziening en vervoer, blijven alleen zon- en windenergie over om onze honger naar groene energie te stillen. Met de invoering van zon- en windenergie wordt een nieuw element geïntroduceerd in de stroomvoorziening, namelijk aanbod gestuurde elektriciteit. Er is stroom als er wind en/of zon is, maar de hoeveelheid hangt niet samen met de vraag naar stroom. De overbrugging tussen aanbod en vraag wordt in het algemeen opgelost door opslag van goederen, maar elektriciteit is een heel speciale grondstof. Grote hoeveelheden elektriciteit opslaan is in Nederland niet mogelijk. Het aanbod van stroom moet dus elk moment gelijk zijn aan de vraag ernaar. Zwaaipalen maken deze opgaaf alleen maar moeilijker.
Installeren wij de grote vermogens die nodig zijn om aan de gemiddelde stroomvraag te voldoen, dan treden overschotten op bij veel wind en tekorten als het bewolkt rustig weer is. Hieruit volgt direct:
Elektriciteit uit zon en wind kan fossiele stroom niet vervangen, tenzij er grootschalige opslag van elektriciteit beschikbaar is.
Deze grootschalige opslag is in Nederland niet beschikbaar, dus moeten de bestaande centrales in bedrijf blijven om de tekorten op te vangen. Dit kost disproportioneel veel brandstof, dus een gedeelte van de brandstofbesparing zal hierdoor teniet gedaan worden. Deze verliezen worden besproken in hoofdstuk 4.
Is het technisch mogelijk om aanbod gestuurde generators op te nemen in het stroom distributie systeem?
ingenieurs houden van het oplossen van technische uitdagingen dus het antwoord is, dat de inpassing van windenergie in ons elektriciteitssysteem technisch mogelijk is. De discussie over de gevolgen wordt gevoerd aan de hand van modelberekeningen, maar in de praktijk is niets gedaan om de inpassing van windenergie voor te bereiden. Dit zal verkeerd aflopen.
Deze stelling komt voort uit een studie [2] van een man, die jaren lang verantwoordelijk was voor de integratie van windstroom in Westelijk Denemarken: P.F. Bach.
“Politicians must recognise that the installation of new wind power does not necessarily incentivise the installation of the necessary balancing resources.
Indeed, given the effects on extreme spot prices it may act as a disincentive to investors in dispatchable plant. Therefore each country aiming at an increased share of wind power should in advance provide for access to the necessary system services, either from national or foreign resources.”
Deze woorden uit 2009 zijn zeven jaarren later nog niet tot beleidsmakers doorgedrongen.
In Nederland gaat men zonder verder nadenken middels het energie akkoord een fortuin uitgeven om de windstroomproductie te verdrievoudigen zonder ook maar een gedachte te wijden aan de gevolgen daarvan voor de stroomvoorziening.
Een praktijkvoorbeeld is Duitsland. Na de tientallen miljarden uitgegeven voor zwaaipalen moeten er nu tientallen miljarden uitgegeven worden voor netverzwaringen en gaan de fossiele centrales failliet.
In deel 1 is aangetoond, dat de enige uitweg voor de stroomoverschotten in Duitsland is de export van stroom. Deze uitweg wordt omstreeks 2023 afgesloten wanneer de omliggende landen waaronder Nederland hun windenergieplannen hebben uitgevoerd.
Als de molens zouden doen wat de regering van hen verwacht, dan gaan zij 25% van ons stroom- verbruik leveren. De stroom uit zwaaipalen is van inferieure kwaliteit, dus de effectieve vermindering van het brandstofverbruik van fossiele centrales zal veel lager uitkomen. Hoe laag zal in hoofdstuk 4 worden besproken.
2. De fluctuaties in de windstroom.
De sterkte van de wind in West Europa wordt bepaald door de algemene luchtdrukverdeling. Speciaal depressies zorgen voor veel wind. De sterkte van de wind is extreem belangrijk voor de opbrengst van een zwaaipaal, want
de energie-inhoud van wind is evenredig met de derde macht van de windsnelheid.
Dit betekent, dat een wind met een snelheid van 10 meter per seconde achtmaal zoveel energie bevat als een wind van 5 m/sec. De productie van een zwaaipaal is dus extreem gevoelig voor de heersende windsnelheid.
Bij windsnelheden beneden de 3m/sec produceren zwaaipalen helemaal niets.
Het gevolg is, dat de gemiddelde stroomproductie veel lager is, dan mogelijk zou zijn als de zwaaipaal continu op vol vermogen zou draaien. De verhouding tussen de twee wordt uitgedrukt door de capaciteitsfactor of productiefactor Cf.
In Nederland is de gemiddelde capaciteitsfactor van zwaaipalen 0,23.
Anders uitgedrukt zegt dit, dat zwaaipalen 280 dagen per jaar stilstaan.
Men zegt vaak over de variatie van het aanbod van windstroom:
“Het waait toch wel ergens”
De praktijk laat iets anders zien.
Figuur 1 geeft de stroomproductie per dag van alle turbines in Duitsland in 2013.
De verhouding tussen de maximum productie en de minimum productie is 200.
Een Engels onderzoek laat aan de hand van geregistreerde windsnelheden zien, dat 10 gigawatt aan windenergie verspreid over heel Schotland en Engeland het volgende resultaat geeft:
Figuur 2
Berekening van de opbrengst van een fictieve verzameling van 10 GW aan zwaaipalen verdeeld over heel de UK
3. Van bruto naar netto opbrengst.
In dit hoofdstuk wordt de brandstofbesparing van aanbod gestuurde stroombronnen (wind en zon) besproken. Volgens de officiële doctrine spaart 1 Megawattuur windstroom de brandstof nodig voor 1 Megawattuur klassiek opgewekte elektriciteit. Dit heet de nominale besparing.
Onze groep heeft hier uitvoerig onderzoek naar gedaan. [3]
De gevolgen van het inpassen van windenergie in het net zijn onderzocht op de volgende punten:
A.Curtailment (gedwongen stopzetten van zwaaipalen)
B.Inpasverliezen door chaotisch aanbod van stroom
C.Zelfenergie van zwaaipalen. (Dit punt wordt door de sector benoemd als de energieterugwintijd.)
Alle gegevens die gebruikt zijn in deze studie zijn ontleend aan officiële cijfers.
De nodige netverzwaringen en internationale verbindingen zijn niet in rekening gebracht.
De punten A.B en C worden hieronder apart besproken.
3-aInpasbaarheid van windstroom (curtailment).
Niet alle stroom die door molens wordt opgewekt zal gebruikt kunnen worden, want windstroom is aanbod gestuurd. Stroomopslag bestaat niet in Nederland en zal gedurende de looptijd van het Energieakkoord ook niet beschikbaar komen, zodat er perioden van overschotten van stroom zullen optreden, wanneer de bruto windbijdrage inderdaad naar 25% gaat. Curtailment is het gedwongen stilzetten van windturbines wegens een te groot aanbod van stroom. Dit is onderzocht aan de hand van de Ierse stroomproductie in 2011. Het Ierse stroomnet is kleiner dan het Nederlandse, maar de samenstelling van de fossiele opwekking is vrijwel dezelfde.
In de productie gegevens is met de computer het windvermogen met een factor 2 en 3 vergroot en de corresponderende curtailment bepaald.
Ref. [4] geeft de details van de berekening.
Figuur 3 Curtailment berekend uit de Ierse gegevens van 2011
Het doel van het energieakkoord is 25% wind- en zonne-energie in 2023.
Aan de hand van Ierse operationele gegevens blijkt de curtailment dus minstens 10% te bedragen voor een aandeel van 25% windenergie.
In 2023 zullen de exportmogelijkheden van overtollige windstroom in Nederland sterk zijn gereduceerd, omdat onze buurlanden ook allemaal vol inzetten op stroom uit zwaaipalen, dus dit getal is een ondergrens. Het getal is ook afhankelijk van het percentage “must run” vermogen dat in Nederland moet blijven draaien om de stroomvoorziening veilig te stellen tijdens perioden met veel wind. Veel Warmte Kracht Koppeling (WKK) installaties kunnen niet worden afgeschakeld, omdat zij nodig zijn om aan de warmtevraag van industrie te voldoen. Het afschakelen van deze vrijwel CO2 vrije stroomproductie om die stroom door zwaaipalen te laten leveren is een van die onzinnigheden, die serieus overwogen wordt door onze beleidsmakers. Het begrip WKK komt dan ook niet voor in het Energieakkoord.
3-b. Rendementsverliezen.
Het Ierse stroomnet was een dankbaar object van studie naar de effecten van windenergie, want het is een klein en redelijk geïsoleerd systeem, waarbij er bij de netbeheerder (Eirgrid) een zekere openheid over de resultaten van het inpassen van windstroom heerste.
Deze openheid is na publicatie van drie analyses van de gegevens nu vrijwel verdwenen.
De drie analyses zijn:
a. Het rapport van de Sustainable Energy Authority of Ireland (SEAI)
SEAI heeft de brandstof besparing door windenergie berekend met behulp van het PLEXOS programma. Dit programma wordt wereldwijd gebruikt om stroomdistributiesystemen te analyseren. In het rapport van de SEAI wordt met dit programma berekend hoeveel brandstof de Ierse windturbines bespaard zouden hebben in 2012 [5]. De PLEXOS berekening is geijkt met de operationele gegevens van 2012. Het resultaat van SEAI wordt als volgt geformuleerd:
“Figure 15 shows that the levels of wind on the system in 2012 had the effect of reducing the total electricity system emissions intensity by 12% relative to a case where all wind generation was removed.”
Een analyse van het rapport [6] laat zien, dat op grond van de gegevens verstrekt door de SEAI een bijdrage van 16,2% windstroom maar 6,5% brandstof bespaart.
Het rendement van 16,2% wind is dus 6,5/16,2 = 0,40
In deze berekening mag men de curtailment verliezen niet apart opvoeren, omdat het Plexos programma die in principe meeneemt. Dit resultaat is in goede overeenstemming met de conclusie van ref 2.
b. Besparing van gas
De conclusies getrokken uit het SEAI rapport worden bevestigd door een recente analyse van het effect van toenemende hoeveelheden windenergie op het gasverbruik van de Ierse gascentrales door Owen Martin [ 7 ]
De samenvatting van dit artikel gaat als volgt:
•Ireland increased it’s wind generation by 11% between 2012 and 2013. This resulted in additional gas savings of 7%, a saving of 360 m3 of gas per MW of wind installed during 2013.
•Between 2013 and 2015 wind generation increased by 44%. This resulted in additional gas savings of 16%, a saving of 160 m3 per MW of wind installed during 2014 and 15.
•This means that over double the wind farms had to be installed during 2014 and 2015 to achieve the same fossil fuel savings as in 2013.
•The expected fossil fuel savings from high levels of wind energy do not materialize because back up plant are forced to run more inefficiently.
c. De analyse van Wheatly [8]
Wheatly berekent voor 11% wind een brandstof besparing die 65% van de nominale besparing is. Dit artikel wordt zelfs genoemd in het rapport van de SEAI.
Op grond van praktijkcijfers van Spanje, Colorado en Ierland wordt in [2] berekend, dat meer dan 60% van de brandstofbesparing verloren gaat door rendementsverliezen in de fossiel gestookte centrales. De conclusie luidt als volgt:
The effects of curtailment, grid accomodation losses and self-energy are discussed.
It is shown from performance data, that these three factors reduce the fuel saving due to wind energy to less than 38% of the nominal saving.
3-c. Zelfenergie of EROI
Het bouwen van een tweede stroomopwekkingssysteem zonder de mogelijkheid het eerste buiten bedrijf te stellen betekent een investering in overcapaciteit. Deze investering kost energie, die ten laste komt van de geproduceerde stroom. De economische levensduur van een windturbine wordt door de SDE+ regeling op 15 jaar gesteld. De periode van terugwinning van de zelfenergie – de energie verbruikt bij de molenfabricage en plaatsing – moet daarmee vergeleken worden. De windindustrie stelt, dat een molen 6 maanden moet draaien om de zelfenergie terug te verdienen. Berekeningen gemaakt door auteurs met minder belang bij deze tak van sport komen uit op minstens een jaar tot 1,5 jaar [zie ref 2].
In dit soort discussies wordt altijd gerekend met de nominale besparing.
Wanneer wij rekenen met een reële brandstofbesparing die maar 40% van de nominale besparing bedraagt, dan wordt de terugverdientijd van 1 jaar verhoogd tot 2,5 jaar.
De verhouding tussen Energie in en Energie uit wordt dus 15jaar/2,5jaar = 6.
In de literatuur wordt deze verhouding aangeduid met EROI (Energy Return On energy Invested)
Ook zwaaipalen zijn aan slijtage onderhevig.
De meest uitvoerige analyse is gegeven in het artikel van Staffel en Green [9]
Zij berekenen een productieverlies van 1,6% +/- 0,2% per jaar of 20% over de levensduur van 15 jaar. Deze slijtage blijkt sneller te gaan bij grotere molens. De veroudering verlaagt de EROI met ongeveer 10%.
Weissbach e.a. (10) hebben een berekening gedaan van de EROI voor de verschillende soorten energieopwekking. Hierbij is in tegenstelling tot de meeste analyses wel de noodzaak van buffering in rekening gebracht
Figuur 4 is een reproductie uit het artikel van Weissbach et al.
De figuur laat zien, dat de EROI voor windenergie met buffers in deze berekening uitkomt op 3,9. De Cf van de gebruikte molens was 0,23.
Het verschil met de berekening in de vorige alinea is terug te voeren op de terugverdientijd, die door sommige auteurs op 1,5 jaar gesteld wordt. Ook speelt de capaciteitsfactor (Cf) een grote rol. Hier wordt gerekend met Cf = 0,25, maar in Duitsland is Cf = 0,18.
In de toekomst is weinig verbetering te verwachten, omdat de energieomzetting van wind beperkt wordt door de wet van Beth en de rest is klassieke (elektro)mechanica op een betonnen fundering. De economische grens van minstens 7 wordt niet gehaald.
Het resultaat is eenduidig:
Windenergie heeft in een moderne maatschappij geen economische waarde.
Gezien de maatschappelijke en economische effecten van de vergroening op de maatschappij geldt:
Al zou windstroom gratis zijn, dan nog zijn de kosten van windstroom
voor de maatschappij hoger dan die van klassieke stroom. .
Denk hierbij aan:
1.het enorme ruimtebeslag (nog nooit in rekening gebracht)
2.de duizenden vogel en vleermuis slachtoffers (hoeveel kost een vogel?)
3.stroomtransport over grote afstanden met bijbehorende kaalslag van het landschap (zwaaipalen staan niet bij de afnemers)
4.verlieslatende stand-by centrales. (het licht moet ook zonder zon en bij windstilte branden)
5.een verdubbeling van de opwekkingscapaciteit. (wind en zon maken geen centrale overbodig)
4. De prijs van twee systemen.
Hoeveel molens er ook gebouwd gaan worden, de klassieke centrales blijven nodig, want zij zullen altijd voor de betrouwbaarheid van de stroomlevering moeten zorgen. Dit betekent dus, dat wind turbines per definitie overcapaciteit zijn. Na het bouwen van al die zwaaipalen hebben wij dus twee energiesystemen, die beiden met verlies zullen draaien.
De windenergie is per definitie verlieslatend, omdat de bedrijfstak structureel door subsidies overeind gehouden wordt, de centrales leiden verlies, omdat het normale aantal bedrijfsuren niet meer gehaald kan worden. Daarnaast moeten de centrales vaak in deellast draaien, zodat er extra brandstof verstookt wordt, soms draaien zij alleen om klaar te staan om stroom te leveren op het moment dat de wind wegvalt. Dit is de zogenaamde draaiende reserve.
Een koude start van een grote centrale duurt lang en kost tussen de 20 000 en 50 000 euro aan brandstof en extra onderhoud. Een centrale draait dus liever door, dan dat er helemaal gestopt wordt. Om die koude start te vermijden neemt men genoegen met lage prijzen. Als het hard waait is er dus per definitie een overschot aan stroom, dus dan is de prijs op de stroommarkt laag. Het Centraal Planbureau voorzag dit al enkele jaren geleden en bedacht hiervoor de term “profieleffect”.
In Duitsland en in Denemarken worden stroomprijzen bij harde wind soms zelfs negatief. Dit kan, omdat windstroom door de subsidie zelfs geld oplevert tijdens perioden van negatieve stroomprijzen.
Het prijsdrukkend effect van grote hoeveelheden wind is duidelijk te zien in figuur 3 van deel 1
De bedrijfsvoering van de klassieke centrales wordt hierdoor vrijwel onmogelijk en men zoekt de goedkoopste manier om toch te overleven. Kolen zijn goedkoop, dus kolencentrales draaien en gascentrales staan stil.
De onschuldige burger denkt nu: “Fijn die lage prijzen door het inzetten van zwaaipalen.”
Hier komt hij van koude kermis thuis, want de prijs voor stroom voor kleinverbruikers in Duitsland en Denemarken is de hoogste van de wereld en rap stijgende. Dit komt door de kosten van wat hier het Energieakkoord en in Duitsland de “Energiewende” heet. De subsidies op groene energie worden direct verhaald op de kleinverbruiker buiten de rijksbegroting om; de industrie betaalt niet mee. De subsidies voor het vergroenen van onze stroomvoorziening worden dus betaald door de mensen met een kleine beurs.
Figuur 5.
Het verband tussen de hoeveelheid wind en zonnecapaciteit en de kilowattuurprijs in Europa voor kleinverbruikers.
De Italianen zijn relatief duur uit, want daar doet men het met dure zonne-energie. Volgens deze grafiek kunnen wij in Nederland na 2023 een stroomprijs van 35 cent/kWh verwachten, maar de hieronder afgedrukte belastingtabel toont, dat de prijsstijging van elektriciteit door onze regering wordt verdoezeld door de energiebelasting voornamelijk op gas te heffen.
Volgens de nieuwste groene inzichten worden de Nederlandse huizen in de nabije toekomst verwarmd met warmtepompen.
Een hoge gasprijs past daar wonderwel bij.
Een hoge energierekening ook.
De hoogte van de energiebelasting is de laatste drie jaar als volgt verlopen.
Tabel 1
Energiebelasting
Elektriciteit
Klein-verbruik Groot-verbruik
2014 12,08 0,05 ct/kWh
2015 12,32 0,05
2016 10,63 0,05
Gas
2014 19,4 1,22 ct/m3
2015 19,85 1,26
2016 26,3 1,34
De energieheffing wordt in Nederland niet alleen op elektriciteit geheven, maar voornamelijk op gas.
De Nederlandse energieheffing en de Duitse EEG-Umlage zijn degressief.
Hiermee zijn het de meest asociale belastingen, die ooit zijn ingevoerd.
In juli 2016 heeft minister Kamp bekend gemaakt, dat het 2016 budget voor het stimuleren van groene energie (SDE+ regeling) verhoogd werd naar 9 miljard euro. Dit bedrag wordt uitbetaald in de volgende 15 jaar. Gezien het bovenstaande betekent dit dus voor elk van de 8 miljoen Nederlandse huishoudens een schuld van 1100 euro af te betalen in 15 jaar. In 2017 is het jaarlijkse budget weer verhoogd, nu naar 12 miljard euro. Bij ongewijzigd beleid betekent dit dus, dat de energieheffing geleidelijk zal oplopen tot 12 miljard per jaar of 1500 euro per jaar per huishouden. (12 miljard/8 miljoen). Het bedrag per huishouden zal hoger uitvallen als de jaarlijkse SDE reserveringen nog verder worden opgeschroefd.
Een Delfts ingenieurs bureau (CE Delft) [11] heeft een gedetailleerde berekening gedaan over de
verdeling van de baten van het klimaatbeleid in Nederland. De resultaten zijn samengevat in figuur 6.
Figuur 6:
De verdeling van de baten van het klimaatbeleid
Hieruit blijkt, dat de opmerking over de kosten van groen ook geldt voor de baten van het klimaatbeleid.
Het klimaatbeleid komt neer op een enorme welvaartsoverdracht van arm naar rijk.
5. Conclusie.
Er wordt nu een nieuw stroomsysteem gebouwd, waarbij de investeringen per megawatt 2 a 3 maal hoger zijn, dan investeringen in gas- of kolencentrales.
De functie van het distributienet is door deze uitbreiding niet veranderd, want zoals altijd levert het net stroom volgens de vraag, maar de totale investering in het stroomnet wordt met windenergie driemaal hoger.
De zwaaipalen worden na 15 jaar vervangen, centrales worden in 30 jaar afgeschreven.
Het prijskaartje voor de burger zal oplopen tot 1200€ per jaar
Praktijkcijfers laten zien, dat een aandeel wind groter dan 11% problemen genereert in een elektriciteitsnet, dat voornamelijk gevoed wordt door fossiele brandstof.
16% windaandeel geeft een CO2 besparing die kleiner is dan 40% van de nominale besparing.
Martin (7) heeft laten zien, dat dit rendement snel kleiner wordt bij een groter aandeel wind.
Na uitvoering van het energieakkoord is de bruto bijdrage van windstroom aan de Nederlandse energiehuishouding 25% van het elektriciteitsverbruik.
Dit is 3,2% van het totale energieverbruik.[12]
Na aftrek van de verliezen genoemd in paragraaf 4 en 5 blijft daar een brandstofwinst van ten hoogste 1,2% van over.
Noten
1. De onzinnigheid van biobrandstoffen is onder andere aangetoond in een document van de
Koninklijke Academie van Wetenschappen. Zie hiervoor paragraaf 4 van deel 1.
2. Renewable Energy Foundation
Spot Price Study by P.F. Bach, 2009
3. Fred Udo, Cees lePair, Kees de Groot, AHM Verkooijen en Cees vd Berg
Using wind Energy to save fuel and reduce CO2 emissions
Energy and Environment 26 (8) 2015
4. F. Udo Curtailment in the Irish power system
http://fredudo.home.xs4all.nl/Zwaaipalen/Curtailment.html
5. Quantifying Ireland’s Fuel and CO2 Emissions Savings from Renewable Electricity in 2012.
Energy Modeling Group May 2014. www.seai.ie/Publications/Statistics_Publications/
Recently all links to this report disappeared from the website.
It can only be found via the search function.
6. F. Udo Het SEAI rapport en de Nederlandse politiek
http://fredudo.home.xs4all.nl/Zwaaipalen/SEAI_rapport_2012.html
7. Owen Martin The reduction in gas savings due to wind energy 2012 to 2015
http://irishenergyblog.blogspot.nl/2016/05/new-report-gas-savings-2013-to-2015-due.html
8. J. Wheatley Quantifying CO2 savings from wind power.
Energy Policy, 2013, vol. 63, issue C, pages 89-96
9. I. Staffel en R. Green
How does wind farm performance decline with age?
Renewable Energy 66 (2014) 775
10. D. Weissbach, G. Ruprecht, A. Huke, K. Czerski, S. Gottlieb en A. Hussein:
Energy intensities, EROIs (energy returned on invested),
Energy payback times of electricity generating power plants
Energy 52 (2013) 210-221
11. CE Delft Wie profiteert van het klimaatbeleid?
http://www.cedelft.eu/publicatie/who_gains_from_climate_policy/1943
12. Zie tabel 1 in deel 1